geschiedenis couveuses

De ontwikkeling van de couveuse gaat nog steeds door. Hieronder vind je enige informatie over haar geschiedenis en de tijdgeest waarin ze ontwikkeld zijn. Deze informatie kan helpend zijn als je nieuwsgierig bent en meer wilt weten over de neonatologie-afdeling en haar verpleegkundig handelen in het verleden of in de tijd dat jij in een couveuse lag.

Algemene informatie over de historie kun je vinden onder de

volgende link Geschiedenis neonatologie en couveuses.

De eerste couveuses werden op wereldtentoonstellingen getoond met echte baby’s. Het hoogtepunt was de voeding van deze kleintjes. Op deze manier werden met de opbrengsten de ontwikkeling van de zorg gefinancieerd. Premature kinderen worden tentoongesteld rond 1900.

MARTIN A. COUNEY, “INCUBATOR DOCTOR”

Reprint W. Silverman

Met medewerking van Martin de Kleine, gepensioneerd neonatoloog.

Volgens de geschiedenisboeken werd op 7 september 1888 in New York de eerste couveusebaby geboren: Edith Eleanor McLean. Hoewel dit onzin lijkt (al voor 1888 werden in Frankrijk te vroeg geboren baby’s in couveuses geplaatst) is dit ‘historische feit’ wel een aardige aanleiding om eens te kijken naar de geschiedenis van het medische apparaat.

Edith Eleanor McLean had het geluk dat haar ouders immigranten waren (waarschijnlijk uit Schotland), want toen ze veel te vroeg geboren werd, werd ze geholpen in een nieuw immigrantenziekenhuis op Ward’s Island in New York. Daar werkte toen net de arts William Champion Demin die gelezen had over pogingen van Franse artsen om met behulp van couveuses de levens van te vroeg geboren kinderen te redden. De arts bouwde speciaal voor de jonge Edith Eleanor McLean een couveuse, die verwarmd werd met een warmwaterreservoir van ongeveer vijftig liter. Bij haar geboorte woog zij slechts 1106 gram, maar dankzij de couveuse wist ze te overleven. Hoe het Edith Eleanor McLean hierna verging is niet bekend.

De eerste couveusebaby was ze eigenlijk niet, maar ze is wel de eerste geregistreerde baby die na haar geboorte in het medische apparaat geplaatst werd.

Couveuse uit circa 1909

Uitvinder

Ouderwetse couveuse – cc

Wie de uitvinder is van de couveuse, is niet helemaal duidelijk. In 1857 beschreef de Franse chirurg Louis-Paul Denucé wel een apparaat dat sterk lijkt op de couveuse, maar het zou nog enige tijd duren voor het apparaat in ziekenhuizen gebruikt werd.

Over het algemeen wordt de Fransman Étienne Stéphane Tarnier beschouwd als de geestelijk vader van de couveuse. Hij is waarschijnlijk ook degene die het woord ‘couveuse’ introduceerde.

Rond 1870 werkte deze Tarnier in het Paris Maternité-ziekenhuis. Hij realiseerde zich dat artsen meer konden doen voor te vroeg geboren baby’s dan hen enkel op temperatuur houden. Hij geloofde dat de overlevingskansen van te vroeg geboren baby’s aanzienlijk konden worden vergroot wanneer ze in een geïsoleerde, hygiënische omgeving zouden worden geplaatst en zeer gecontroleerd voeding toegediend zouden krijgen.

In 1881 ontwierp Tarnier prototypes van wat hij later de couveuse zou gaan noemen. Deze vroege versies van de couveuse waren gemaakt van hout en hadden glazen deuren. Ze werden verwarmd met behulp van flessen warm water. In een periode van drie jaar daalde de kindersterfte in het ziekenhuis waar Tarnier werkte dankzij het gebruik van de couveuses met maar liefst 28 procent.

Oude Egyptenaren

Volgens sommige verhalen liet Tarnier zich bij de ontwikkeling van de couveuse overigens inspireren door de oude Egyptenaren, die in hun hiërogliefen al melding maakten van broedmachines voor kuikens. Feit is dat Tarnier bij het bouwen van de couveuses nauw samenwerkte met een pluimveekweker: Odile Martin.

De couveuse heeft sinds eind negentiende eeuw al miljoenen kinderen het leven gered. Bijzonder om bij stil te staan is dat te vroeg geboren baby’s, voor de introductie van de couveuse, vaak in een pot met veren werden gelegd, in de hoop dat ze zo de eerste kritieke levensfase zouden overleven…

Overgenomen van Yuri Visser op Historiek.net.

 

 

Couveuse van Tarnier in gebruik.

Verpleegkundige historie

In Urk (Stichting Historisch Verpleegkundig Bezit) staat een grote collectie couveuses van modellen tot het jaar 1970.

De eerste modellen waren vaak van teakhout, zodat het ook nog een beetje leuk in je woonkamer stond. Pas rond 1960 kwamen er afdelingen voor kinderen in het ziekenhuis. Begin jaren 1970 werd de volledige zorg voor de kleintjes door verpleegkundigen en artsen gedaan. Ouders, broertjes en zusjes en familie werd er niet bij betrokken. De reden was de angst voor infectiegevaar. Vanaf die tijd was het wel mogelijk voor ouders om tijdens zeer beperkte bezoektijden (soms maar 1 of 2 x per week) door het raam naar hun pasgeborene te kijken. Er was nog weinig oog voor ongewenste effecten van een opname.

Het lawaai van de motor was erg hard, de luchtvochtigheid werd met de hand geregeld door het bijvullen van (gedestilleerd) water (wat nog niet altijd elke dag ververst werd), er waren luchtslangetjes of een schoorsteentje voor verse lucht, het was 24 uur lang licht op een afdeling. Baby’s kregen geen rustperiodes en konden op ieder moment gestoord worden voor handelingen. Deze handelingen waren vaak nog niet afgesteld op het mini-formaat van baby’s. Het voordeel van dysmature baby’s was dat ze snel dronken en dus snel klaar waren.

Van het grootste belang was dat de baby bleef ademen. Daar zorgde de verpleegkundige door een klap op de couveuse te geven. De geschiedenis van de neonatologie hangt samen met de geschiedenis van de voeding, de manier waarop de voeding gegeven werd, van zuurstof toedienen, van beademing, van infectiebestrijding en medicatie en pijnbestrijding.

Rond 1971 werd de eerste baby van 1000 gram beademd. Vanaf 1975 mag er mondjesmaat bezoek komen op de afdelingen. Vanaf de jaren 80 mocht de couveuse soms naar de moeder of andersom. Vanaf jaren ’90 komt het kangarooen in.

De baby’s moesten de eerste 24 uur laten zien dat ze konden ademen en bleven leven. Daarna gingen ze vaak over naar een (groter) ziekenhuis. Verdoving van operaties en handelingen was er nog niet of niet passend.

Dat deze ontwikkelingen met vallen en opstaan gepaard ging kun je lezen onder deze link Verhalendag Neonatologie.

In 1953 startte Virginia Apgar met het onderzoeken van de levensvatbaarheid van baby’s.

In 1960 begon met met het onderscheid maken tussen baby’s die te vroeg waren en baby’s t die te klein waren.

In 1974 ontstonden de eerste hulpmiddelen om een baby te monitoren.

Rond 1975 zag men in dat er nog meer controle nodig was van de baby. Er komen afdelingen met intensievere zorg voor baby’s.

In 1976 komt het eerste beademingstoestel voor baby’s (Bourns)

Verpleegkundigen merken dat er geen passen materieel en materiaal is. Zilverpapier/aluminiumfolie wordt gebruikt om de baby warm te houden.

In deze periode constateert men dat er nieuwe ziektebeelden ontstaan omdat het kind niet overleed. 

Rond 1980 start men met follow-up. 

Tussen 1980 en 1985 ontstaat er cerebrale en cardiale echografie. 

In 1990 toediening van exogeen surfactant uit koeien (osirus trial).

2000-2014 Nidcap zorg 

2014 Single room. Kind komt centraal te staan. Knuffels mogen in couveuse. Stem en zang helpen de baby.

Vanaf 1986 kwam de medisch-ethische discussies op gang.

Met dank aan Emeritus Hoogleraar Petrie Roobol

Trefpunt Medische Geschiedenis, Foksdiep 2-8 in Urk.